Van tevoren was ik bang dat ik zou flauwvallen tijdens de bevalling, N. totaal niet tot steun zou kunnen zijn of voortdurend verkeerde dingen te doen, in paniek te raken, zou overgeven of een auto-ongeluk te krijgen als we onverhoopt naar het ziekenhuis zouden moeten. Dat gebeurde allemaal niet. De bevalling ging eigenlijk heel goed en N. deed het fantastisch.
Waar ik van tevoren veel minder bang voor was geweest, simpelweg omdat het me niet lukte om me er een voorstelling van te maken, was de kraamtijd. We hadden natuurlijk die cursus gedaan, Samen Bevallen, maar die is – de naam zegt het al – nogal gericht op de bevalling. Achteraf gezien had ik mij veel meer moeten focussen op het voorbereiden van de kraamtijd. Hoe zou ik ervoor moeten zorgen dat ik voldoende bleef eten, hoe zou ik N. kunnen steunen, wat zouden we doen als de kraamverzorgster niet bij ons paste en het allerbelangrijkste: hoe konden we ervoor zorgen dat N. en ik in contact bleven, zouden blijven communiceren?
We hadden geen fijne kraamtijd. Het ging mis, op zeer veel fronten maar gelukkig niet op het belangrijkste front, dat van S. Zij deed het van begin af aan heel erg goed.
Ik moet bekennen dat ik haar in eerste instantie zag als een indringer. N. en ik waren eerst heel erg samen, en na haar komst waren we juist helemaal niet meer samen, omdat zij ineens ook in ons huis was, en een kraamverzorger van wie we Dingen Moesten (en als we niets moesten, dan sliepen we/ probeerden te slapen). Mijn taken: kruiken maken, temperatuur bijhouden, verschonen. Ik was bang dat S. mij zou gaan zien als degene die steeds haar kleren uittrok en met natte koude doekjes in de weer ging. S. vindt het niet zo leuk om verschoond te worden, vooral niet als ik weer eens eerst haar broekje aandeed (met veel pijn en moeite) om dan tot de ontdekking te komen dat ik het rompertje nog niet dicht had gedaan. Ik wist niet hoe ik haar vast moet houden en kreeg vreselijke last van mijn rug en armen. Ineens draaide alles om S. en mijn lieve N. was van de ene op de andere dag veranderd van een stralende zwangere vrouw in een ingestorte kraamvrouw. Ik wist niet of ik ooit van S. zou gaan houden en werd vreselijk bang dat ik nooit een goede, echte moeder zou kunnen zijn. Ik was te moe om te bedenken dat het helemaal niet erg is als je niet direct de eerste seconde van je kind houdt, dat die liefde ook kan groeien en dat dat prima is.
’s Nachts lag ik voortdurend wakker, te luisteren of S. nog wel ademde (of haar piepende deur-/krabben aan het behang-geluidjes maakte). Als ik buiten liep om boodschappen te doen (ik werd er voortdurend op uit gestuurd door de kraamverzorgster), had ik de neiging om aan elke willekeurige voorbijganger te melden dat ik een kind had, dat ik dus moeder geworden was, ook al was ik niet bevallen, en dat het echt een heel coole baby was.
Ik hield al direct enorm veel van S. Ik had het alleen zelf nog niet door.