We hebben een afspraak bij het consultatiebureau. Dat is een hele onderneming, want in de wagen gaan liggen is nu niet bepaald S’s hobby. Dus je moet zorgen dat je alles helemaal gereed hebt als je haar erin legt, want anders gaat ze krijsen. De truc is om haar erin te leggen en voordat ze de kans heeft om in verwarring te raken over waar ze is (‘Ben ik in bed gelegd? O nee, ik ben in bed gelegd! Helemaal alleen! Huilen!’) de deur uit te zijn. Eenmaal rijdend vindt S. alles best.
Bij het consultatiebureau moet ze worden uitgekleed en gemeten en gewogen. S. begint te huilen, en stopt daar niet meer mee. Ook niet tijdens het gesprek en de controle bij de arts. We kunnen de arts nauwelijks verstaan, hoewel dat niet alleen aan S. ligt, maar ook aan haar hevige (Italiaanse?) accent.
‘Heb jai paine? Heb jai paine? Iek denk zij heefte paine’, is zo ongeveer alles wat we meekrijgen, en dat het een urineweginfectie zou kunnen zijn. Het lijkt ons een nogal wilde gok. Voor hetzelfde geld heeft ze last van haar buik, of haar hoofd, of de kleine teen van haar rechtervoet. Of, wat ons nog waarschijnlijker lijkt, ze vindt het gewoon niet zo tof om helemaal naakt in een vreemd kantoor te liggen. Want als we haar kleertjes eenmaal weer mogen aantrekken, is het op slag gedaan met huilen.
Ja, we zijn vaak onzeker over wat we doen, maar langzamerhand vinden we toch steeds beter onze draai en beginnen we onze eigen meningen te hervinden. N. en ik zitten volledig op één lijn hierover. En als we later voor iets anders naar de huisarts moeten en nog even vragen of zij denkt dat S. misschien een urineweginfectie zou hebben, geeft de huisarts aan dat dat haar zeer onwaarschijnlijk lijkt. Wat een opluchting is, niet alleen omdat het natuurlijk erg naar voor S. zou zijn als ze dat zou hebben, maar vooral ook omdat het een bevestiging is dat we er goed aan doen om ons gevoel te volgen.