S. heeft een koortsstuip gehad. Na het avondeten werd ze ineens heel dreinerig en huilerig en wilde ze steeds meer drinken. Wij dachten dat ze gewoon heel moe was, dus we probeerden haar te overreden om haar beker af te geven zodat we met haar naar boven konden gaan. Maar ze bleef maar heel hard gillen om drinken en heel hard huilen, totaal overstuur. Achteraf denk ik dat de koorts toen ineens heel erg aan het oplopen was en dat ze daarom zo veel wilde drinken, maar dat wisten we toen natuurlijk niet.
Mijn moeder was bij ons, ze stond op het punt om te vertrekken en zei: ‘Ze is wel echt moe hè, wat gaat ze tekeer?’
En ik zei: ‘Ik vind het wel echt heel heftig nu.’
We liepen naar de gang en hoorden ineens N. gillen: ‘S.! S.! Help! Help!’
Mijn moeder rende naar boven, ik erachteraan. ‘Ze heeft een toeval of zo!’ riep N.. Het klonk heel paniekerig. Ik wilde ook naar boven gaan, maar mijn moeder zei: ‘Bel 112! 112 bellen, nú.’
En toen deed ik dat. En het duurde zó lang voor ik iemand aan de lijn kreeg. Ik kon helemaal niet meer op een normale toon praten, alleen maar roepen.
De 112-medewerker zei: ‘Ik denk dat ze een koortsstuip heeft. Kunnen jullie haar kleren uittrekken?’
En ik gaf steeds door wat de medewerker zei. Kleren uit. Op haar zij leggen. Koorts meten. Ze vroeg of ze koorts had, en ik zei van niet, want we hadden gewoon echt niets aan haar gemerkt is, maar ze bleek 39 komma zoveel te hebben. S. ademde wel, maar het klonk heel horterig. Toen ze eenmaal op haar zij lag, leek het iets beter te gaan. Langzaam kwam ze weer bij bewustzijn, maar ze bleef met gesloten ogen liggen en jammerde een beetje.
Na zo’n vijf minuten arriveerde de ambulance. Het moment waarop ik die sirenes hoorde, voor míjn kind. Ik moest huilen, ik was zo in paniek, ik wilde meer doen maar ik wist niet wat. De 112-medewerker zei dat ik het goed deed, wenste me sterkte. De ambulance-medewerkers pakten doodgemoedereerd hun koffers en spullen uit de auto, dat vond ik zo raar. Ze moesten nú in actie komen, mijn kind komen redden. Ik was zo bang dat ze dood zou gaan.
Ze plakten wat op haar teen om haar hartslag en dergelijke te meten en gaven haar paracetamol. S. kwam steeds meer bij en begon weer te huilen, heel erg hard. Ze was gewoon doodsbang voor de ambulance-medewerkers en snapte natuurlijk helemaal niets van wat er aan de hand was en waarom ze zich zo naar voelde. N. en ik probeerden haar te troosten maar dat lukte maar matig. De ambulance-medewerkers zeiden dat het een koortsstuip was, dat dat verder niet schadelijk is maar dat het er wel heel naar uitziet. S. kreeg een knuffelbeer van ze, die wilde ze dan nog net wel, maar ze bleef maar huilen, tot ze weg waren.
Ik ga nooit meer denken dat ik geen echte moedergevoelens heb. De paniek die ik voelde tijdens het gesprek met 112 en daarna, toen S. zo huilde toen de ambulance-medewerkers er waren, was paniek die volledig voortkwam uit liefde. ’s Nachts deed ik geen oog dicht, ik bleef maar alles voor me zien.
De dag erna bleek S. alles vergeten te zijn van de koortsstuip en de ambulance. Ze was ervan overtuigd dat ze de knuffelbeer van mijn moeder had gekregen. Wonderlijk.