Toen S. wakker werd van haar middagslaap, zijn we nog even naar het speeltuintje gegaan. Er kwamen twee vrouwen en vier kinderen aan, die ook in het speeltuintje gingen spelen. Een van de vrouwen herkende ik vaag. Ik weet niet waarvan, uit de supermarkt vermoedelijk. Ze valt nogal op, want ze is lang en draagt een hoofddoek en ze heeft blauwe ogen, wat me doet vermoeden dat ze bekeerd is. Het is goed dat ze er zijn, want S. heeft een bloedneus. Die had ze thuis ook al, maar het was alweer gestopt en natuurlijk dacht ik nog wel: ‘o ja, als we zo naar de speeltuin gaan moet ik even zakdoekjes meenemen’, maar vervolgens was ik dat weer vergeten. Dus nu was ik vooral aan het hopen dat S. niet zou merken dat er bloed uit haar neus liep, omdat ze dan waarschijnlijk weer overstuur zou worden.
De vrouw en ik zeiden elkaar gedag. Ik vroeg haar hoe oud haar dochtertje was. Ze leek me iets ouder dan S.. De drie andere kinderen waren al wat ouder en druk bezig op de schommel, de andere vrouw rommelde wat tussen haar boodschappen.
‘In januari wordt ze twee’, vertelde de vrouw. Ze bleek een Vlaams accent te hebben.
‘Oké’, zei ik. ‘Dan is ze best groot, want zij is in november jarig en ook niet een van de kleinsten.’
De vrouw beaamde dat.
‘U komt ook niet van hier hè?’ vroeg ze. ‘Als ik het goed hoor…’
‘Ja!’ beaamde ik enthousiast. ‘Nou ja, ik woon hier wel, maar ik kom uit Brabant. En u?’
‘Uit België’, zei ze.
‘Waar in België?’, vroeg ik.
‘Sint-Niklaas, dat ligt tussen Antwerpen en Gent. Kent u België een beetje?’
‘Een beetje’, zei ik.
‘En waar komt u dan precies vandaan?’
Ik vertelde waar ik vandaan kwam.
Ondertussen gingen S. en haar dochtertje om beurten van de glijbaan af.
‘Ze heeft een bloedneus’, waarschuwde de vrouw me.
‘Ssst’, zei ik. ‘Ik weet het, maar ze raakt er altijd zo overstuur van.’
‘O sorry, sorry!’ De vrouw putte zich uit in talloze excuses.
‘Nee, geeft niks!’ herhaalde ik steeds maar, want ik had haar niet terecht willen wijzen, ik bedoelde het half als grapje, en half als verklaring waarom ik nog geen actie ondernomen had. ‘Ik had ook verder geen zakdoekje, dus…’
‘Ik heb wel een doekje voor u!’ De vrouw liep naar haar kinderwagen en gaf me een doekje.
‘Bloedneus’, meldde S., maar niet al te huilerig, ze was immers in de speeltuin. Ik veegde S.’ neus af en stopte het doekje in mijn zak. Het was een nat doekje, dus dat was eigenlijk niet zo handig, want nu had ik een natte koude plek op mijn bovenbeen.
De kinderen speelden verder, S. steeds boos als het andere kindje op de wip ging want zij wilde ook op de wip, en boos als zij op de glijbaan ging want zij wilde ook dringend op de glijbaan, maar verder heel gemoedelijk. De andere drie gingen steeds wilder op de schommel, wat de Vlaamse vrouw maar niets vond.
‘Zo’n schommel, ik houd daar niet van, het is zo gevaarlijk’, vond ze.
‘Ik houd wel van schommels hoor,’ zei de andere vrouw, die er inmiddels ook bij was komen staan. Zij had een Nederlands accent.
We praatten verder. Ze vingen op dat S. S. heet, dat vonden ze een mooie naam. We hadden het over de maat schoenen (24 heeft S. al), dat kinderen zo veel vallen en hoe lastig het is als ze je kind de hele tijd ouder schatten (wat ik natuurlijk even daarvoor ook had gedaan bij haar dochtertje, maar daar zei ze niets over).
Uiteindelijk gingen ze naar huis en bleef ik achter met S.. Een beetje verdwaasd. Het was zo’n leuk gesprek geweest, zo’n leuke ontmoeting.
Ik had niet durven zeggen dat S. twee moeders heeft. Het kwam niet ter sprake, maar normaal gesproken breng ik het eigenlijk altijd zelf ter sprake, en nu niet. Omdat deze vrouwen moslima’s waren, waarschijnlijk. En ik bang was voor hun afkeuring. Voor hun morele superioriteit. Zeker als ze inderdaad bekeerd zijn, leek de kans me groot dat ze van mening zijn dat een kind een vader hoort te hebben. Dat homoseksualiteit verkeerd is. En ik werd er zo verdrietig van, omdat ik het idee had dat ik daardoor een kans op vriendschap verspeelde. En misschien ook omdat ik me liet hinderen door vooroordelen, want misschien zag ik het wel helemaal verkeerd en zou het hen niets kunnen schelen. Maar wat vooral overheerste, was toch de tevredenheid. Dat deze ontmoeting in elk geval naar tevredenheid was verlopen, dat ik met een onbekende gesproken had en dat dat vooral hartstikke leuk was geweest.