D. staat bij het tafeltje, kijkt om zich heen en zet een stapje van de tafel af, nog steeds met haar hand aan de tafel. ‘Ze gaat lopen!’ zeg ik tegen N. ‘Kom kijken!’
En ze loopt. Met haar armen wijd, heel aarzelend, echt een paar stapjes, tot halverwege de salontafel. Dan pauzeert ze even, loopt nog een paar stappen richting de stoel en laat zich dan vallen zodat ze op haar knieën weer verder kan lopen. N. en ik hebben allebei de tranen in onze ogen staan, zo’n mooi moment!
D. kan ‘ja’ zeggen. We moeten hier nog erg aan wennen, want ze zegt het op een heel enge manier. Krakerig, mechanisch, alsof ze een robot is. Dan vraag je: ‘Wil jij ook een banaan?’ en dan verwacht je gewoon ‘Uh uh!’ of een blij zwaaien met de armen, maar in plaats daarvan hoor je ineens dus die ‘Jaaa’ heel laag en monotoon.
‘D., wil jij nog meer eten?’
‘Ja!’
‘En dan daarna toetje?’
‘Ja!’
Ik: ‘Zo fijn hè, een kind dat je veel bevestiging geeft.’
‘D., heb jij een lieve mama?’
D.: ‘Hmmmmm… Mja.’