Op school hadden ze een Valentijnskaart gemaakt. Voor degene die ze het allerliefst vonden. S. kwam ermee uit school en zei: ‘Deze kaart is voor mama N., want die vind ik het allerliefste.’ Nou, oké. Ik probeerde niet al te gekwetst te zijn, ik snap heus ook wel dat ze de mama kiest bij wie ze in de buik gezeten heeft en dat ik me dat echt niet persoonlijk aan hoef te trekken. Maar toen ze zondagochtend de kaart gaf en het herhaalde en N. het per ongeluk slechter in plaats van beter maakte door te zeggen: ‘Dat was vast wel moeilijk hè, om één iemand te kiezen?’ en S.’s antwoord was dat dat helemaal niet moeilijk was, en dat je ook twee mensen mocht kiezen maar dat zij dat niet had gedaan want N. vond ze het allerliefste, vond ik het wel moeilijk worden om het me niet persoonlijk aan te trekken. Vervolgens vatte N. het plan op om koekjes te bakken met S., wat natuurlijk een heel lief en leuk plan was, ware het niet dat ik als verrassing wat lekkere dingen besteld had voor in de middag. Als er dan net koekjes gemaakt waren, dan was dat effect natuurlijk helemaal weg, zo redeneerde ik. Waardoor ik ineens jankend aan het ontbijt zat. Toen D. me later ook nog eens wegduwde, moest ik nog eens huilen. Ik voelde me gewoon zo ongeliefd en zo’n slechte moeder. Als het zo overduidelijk is dat kinderen liever hun biologische moeder zien, was het dan geen verkeerde keuze van mij om moeder te willen worden? Ik ontneem de kinderen nu hun tweede biologische ouder, met wie je kennelijk toch een of andere geheimzinnige band heb, wat ik nooit zal kunnen ervaren. En in plaats daarvan hebben ze dan mij. Iemand die maar zo’n beetje alsof doet, die er niets van bakt. Het is een naar gevoel, en ik kan er verder niks mee. Ze zijn er nu al, het enige wat ik nu kan doen is er het beste van maken. Dus dat deden we dan maar. Naar buiten gingen we, naar de vijver, waar iedereen aan het schaatsen was. En daar kwamen we ineens C. tegen, het zusje van N. Daarom besloten we op te splitsen: N. en D. gingen boodschappen doen, en C. ging met S. en mij terug naar huis om de schaatsen te halen die mijn moeder ons gegeven had. En zo kwam het dat S., C. en ik ineens op het ijs stonden. Een beetje eng vond ik het wel, want hier en daar zag je gewoon stromend water, maar we zijn gelukkig droog gebleven. En S. kon ontzettend goed krabbelschaatsen, vond ik. Ze had het hartstikke naar haar zin en vond het fantastisch dat ik die schaatsen voor haar geregeld had. En toen gingen we weer naar huis en bleek N. ook nog eens tompoucen gekocht te hebben, en een doos chocolade voor mij. Ik verzoende me er maar gewoon mee dat dit een heel oversuikerde dag was.
Ik zou echt vaker naar buiten moeten, moeten bewegen. Hopelijk wordt het gauw weer wat mooier weer. Al die gedachtes moeten m’n hoofd uit, want ze hebben helemaal geen zin.
Wat naar dat je dat zo voelt joh! Het is echt heel normaal dat kinderen een tijdje meer naar één ouder neigen, ook wanneer ze bij beide biologische ouders opgroeien. En dan kan het al heel afwijzend voelen, dus ik kan me voorstellen dat het nog heel erg versterkt wordt als je niet de biologische ouder bent en het je recht in al je onzekerheden raakt. Maar het is echt normaal en zegt uiteindelijk helemaal niks over jouw kwaliteiten als moeder hoor!