We hadden net de kinderen gedoucht toen S. zei: ‘Er komt iets uit mijn neus!’ En ja, ik zag inderdaad wat donkers uit haar neus steken.
‘Ik pak een wc-papiertje’, zei ik, in de veronderstelling dat het gewoon snot of bloed was. Maar toen ik met het wc-papiertje aankwam, was het nog verder naar beneden gezakt. Ik haalde het eruit en dacht: ‘wát is dit!?’ Het leek zo dicht en hard en vreemd. Misschien alsnog snot of bloed, maar dan alsof het vervilt leek te zijn, heel oud snot of bloed of zo. En we waren al wel steeds crème aan het smeren omdat we krentenbaard in haar neus vermoedden omdat haar neusgat steeds maar zo bloederig bleef, maar toch snapte ik niet goed waar ik nu naar keek. Dus ging ik naar beneden om er een foto van te maken en te googelen op ‘grijs snot’. En net toen ik ontdekte dat het echt heel hard was, eerder als een steen dan als snot, riep N. van boven: ‘Ze zegt dat ze misschien per ongeluk op school een steen in haar neus gestopt heeft!’ Nou, toen was toch wel duidelijk wat het was. Ik tikte er eens mee op het aanrecht, veegde het snot eraf en toen was het ineens overduidelijk een steentje. Maar ze was inmiddels al twee weken niet op school geweest, dus dat betekent dat die steen er minimaal twee weken in gezeten heeft. Terwijl we zelfs zelftesten bij haar gedaan hebben! Het is ook wel enigszins verontrustend, waarom heeft ze niet gezegd dat er een steen klem zat in haar neus? Ze zegt dat ze het niet voelde en dat ze het vergeten was, maar in eerste instantie wist ze het toch wel, dus waarom heeft ze het niet op die dag gezegd? En hoe kan het überhaupt dat je dat niet voelt? Ik ben wel ontzettend blij dat ‘ie er nu uit gekomen is en hoop dat haar neusgat dan wat minder bloederig zal zijn, dat we hiervoor niet naar het ziekenhuis hebben hoeven gaan. Doordat ‘ie er nu ineens uitzakte, hebben we eigenlijk geen stress hoeven hebben waardoor het vooral een verbijsterende en ook wel grappige situatie is.
D. heeft opnieuw een koortsstuip gekregen. Een heftige, waardoor ze weer op de intensive care belandde. S. zat in eerste instantie vooral in over dat ze nu geen erwtensoep kon eten, maar ik zei dat zij wel gewoon mocht eten. En daarna ook mijn portie. Maar toen D. met de ambulance opgehaald werd, moest ze toch even huilen. Daarna vond ze het wel gezellig dat tante S. kwam en bij het idee dat oma zou komen werd ze helemaal blij, wat ik dan weer moeilijk vond. Maar goed, het is natuurlijk fijn als het voor S. wel leuk is. Mijn moeder heeft goed haar best gedaan, ze is zelfs de volgende dag met S. naar de speelgoedwinkel geweest om een cadeautje uit te zoeken. En ze hebben de kamer gepoetst en met de Playmobil gespeeld (ook de hele koortsstuip nagespeeld) en restaurantje gespeeld en ze had gelezen. Toen ik zaterdag namiddag terug kwam, kreeg ik echt het idee dat ik teveel was. Op zondag werd D. overgeplaatst naar de verpleegafdeling en was S. niet meer verkouden, dus toen ben ik S. gaan halen. Dat vond S. héél spannend, ze wilde niet naar het ziekenhuis en niet in de auto, want het was spannend. Wel goed dat ze dat zo kon verwoorden, maar ja, het leek mij toch wel fijn voor de meiden als ze elkaar even zouden zien. En m’n moeder zei ook dat het nu juist spannend was omdat ze niet wist hoe het ziekenhuis was en dat het misschien fijn was als ze dat daarna wel zou weten, en dat is denk ik ook zo. Op de intensive care had ze niets te zoeken, maar nu had D. een eenpersoonskamer en kon ze ook al wat spelen, wel goed als S. dat zou zien. S. maakte zich vooral druk of D. alweer kon praten, nou, dat kan ze, al klinkt het allemaal nog wat gek en traag en onduidelijk. Eenmaal in het ziekenhuis wilde S. ook met D.’s speelgoed spelen en kreeg ze ook appelsap en chips dus dat was best prima. Maar bij het naar huis gaan stortte ze in en zei ze dat N. en D. ook mee moesten. Ze veranderde ineens in een eenjarige, ook qua taalgebruik, in de auto bleef ze maar huilen: ‘Mama N. en D. ook huis, oma ook mijn huis!’ Zo zielig. Later toen ik haar in bed legde kon ze het toch als een vijfjarige verwoorden: ‘Mijn hoofd zit zo vol. Ik voel me verdrietig en alleen en blegh.’ Ik zei dat ik dat begreep, maar dat ze niet alleen was want ze was met mij, ook al ben ik maar één mama. S.: ‘Ik zei dat ik me alleen vóélde, dan hoeft het niet te kloppen hè.’ Wat een inzicht zeg! Ik ging maar even boven de was opvouwen zodat ze me kon horen, net als toen ze een kleine baby was.
S. toen we uit het ziekenhuis waren: ‘Prin-ses Máx-ima Cen-trum’. Ik: ‘Kom nou, we gaan in de auto.’ Zij: ‘Je weet toch dat mijn ogen alles willen lezen!’
Op zaterdag (D. is inmiddels weer thuis) dwingen we D. zo ongeveer een middagslaapje te doen. N. gaat met haar in het grote bed liggen. Ik doezel wat op de bank, terwijl S. in de weer is met het autokleed en de Duplo. Ze is ‘alles aan het klaarzetten’ en zal zich melden als alles klaarstaat. Uiteindelijk is dat zo. Allerlei auto’s staan keurig geparkeerd. En dan meldt S. dat we gaan doen alsof het de vrijdag van de koortsstuip is. Kijk, daar wonen wij en wij zijn soep aan het eten, en dan krijgt D. de koortsstuip en komt de ambulance. De hele logistiek wordt uitgevoerd en alles wordt nauwgezet nagespeeld. ‘Nee, toen zei mama N. eerst tegen jou: ‘Ze is er echt niet meer hoor.’ Nee mama, jij moest wel huilen, toen stond jij daar bij die bank.’ Alles wat ze rectificeert klopt precies, elk detail zit in haar hoofd opgeslagen. Mijn arme S. Maar wel ook heel fijn dat ze het op deze manier kan verwerken, dat ze me daarvoor vertrouwt.