‘O echt, als jullie later een kind krijgen, dan zal die vast zó sportief zijn!’
‘Wacht maar tot je zelf een kind krijgt, dan begrijp je vast beter waarom je moeder het geen tof idee vindt dat je in Honduras wilt gaan backpacken.’
‘Als jullie een kind krijgen, wordt dat vast zó’n mooi kindje, met jouw haar en dan haar ogen. Ik zie het al helemaal voor me.’
Zulk soort dingen worden nu nooit eens tegen ons gezegd. Dat komt niet (alleen) omdat ik sport beschouw als een gevaar voor je gezondheid, ik er niet over peins om naar Honduras te gaan en omdat mijn haar niet speciaal iets is wat je een kindje zou toewensen. Het komt omdat mensen er niet vanuit gaan dat je als vrouwenstel een kinderwens zou hebben. Als we geen kinderwens hadden gehad, zou dat erg prettig geweest zijn. Voor vrouwen zonder kinderwens kan het bijzonder irritant zijn dat iedereen voortdurend wél zulk soort dingen tegen hen zegt. Telkens weer moeten ze zichzelf verdedigen, omdat iedereen er maar vanuit gaat dat ze kinderen zullen willen. Is het niet nu, dan toch zeker in de toekomst, als ‘de biologische klok begint te tikken’. Zo prettig als mensen met zekerheid reacties van je lichaam kunnen voorspellen, maar niet heus.
Wij hebben wel een kinderwens, maar er zijn slechts weinigen die beseffen dat dat een mogelijkheid is. Het voordeel is dat we daardoor niet direct open tegen mensen hoeven te zijn over onze plannen. Het nadeel is dat het soms gewoon kwetsend is, als in een gesprek zo openlijk blijkt dat mensen je niet als potentiële moeder beschouwen. Een lunchgesprek met collega’s waarbij er geraden wordt wie als eerste een kind zal krijgen en dat je dan totaal wordt overgeslagen, bijvoorbeeld. Maar ergens begrijp ik ze wel, ik vind het ook volslagen onmogelijk om mezelf als moeder voor te stellen.
Ik ben dan ook blij verrast als een vriendin van N. vraagt of we kinderen willen. En dan is er nog de collega op mijn werk die vanuit het niets vraagt of ik kinderen zou willen, en of ik dan zwanger wil worden, en hoe we dat dan willen doen. Maar deze collega is homo, en blijkt zelf wel eens gevraagd te zijn als donor, dus ergens vind ik dat toch niet helemaal tellen.
Het voelt als een groot, maar ook wel leuk geheim, dat we nu op de wachtlijst staan. Een geheim dat we overigens best met een aantal mensen hebben gedeeld. Met mijn ouders, die het heel leuk vinden. Veel leuker dan toen we met onze trouwplannen op de proppen waren, want was dat niet een beetje snel, was dat nu echt al nodig? (We waren toen zo’n vijf jaar samen, maar hun eigen huwelijk ging nog geen jaar na onze trouwerij kapot, misschien had dat er wat mee te maken.) Van tevoren was ik bang dat mijn ouders het jammer zouden vinden dat N. degene is die zwanger wil worden, maar waarschijnlijk zijn ze allang blij dat we een kind gaan proberen krijgen, want ze zeggen daar niets over. Integendeel, mijn moeder komt op een gegeven moment met een anekdote waarbij de grootouders dat onderscheid maakten en dat vindt ze helemaal belachelijk, dus dat is zeer geruststellend. Ze verheugen zich erop om grootouders te worden en of dat kindje nu biologisch aan hen verwant is of niet, vinden ze niet belangrijk.
Aan mijn oma vertel ik het ook, omdat ze op sterven ligt en door de morfine ineens enorm ruimdenkend is geworden.
En aan onze beste vriendin, die nooit ergens een oordeel over velt en het allemaal wel prima lijkt te vinden. Aan een collega, de schoonfamilie, aan mijn zusje. Iedereen reageert positief.
Het is fijn om te weten dat er mensen zijn die ons steunen, die achter ons staan en die sowieso van ons kind zullen houden.