Het was de hele tijd rotweer, maar nu het plotseling stralend weer is, heeft S. haar middagslaapjes weer ingevoerd. Waarschijnlijk omdat ze ziek is. Krentenbaard, dacht ik eerst, en daar kregen we ook een zalfje voor bij de huisartsenpost, maar de dokter vindt het hand-voet-mondziekte. Hopelijk is dat het, dat gaat namelijk vanzelf over en D. heeft minder kans om het te krijgen omdat N. misschien antistoffen aan haar heeft gegeven. Het is echt heel zielig, want die zalf moet ze sowieso, maar dat doet natuurlijk zeer en het is irritant, en ze mag nu D. niet kussen en knuffelen terwijl ze dat het liefst heel de dag zou doen.
Net als het wat beter lijkt te gaan met de ‘plekjes’, begint ze te hoesten. En dat niet alleen, ze wordt ’s avonds zo benauwd wakker en ademt zo piepend dat ik maar weer de huisartsenpost bel. Die me adviseert langs te komen. Ik moet huilen, want ik ben zo bezorgd, ook voor een koortsstuip en omdat ik dan zo in mijn eentje moet rijden en N. alleen met D. achter laat, maar ik herpak me snel, want wat moet dat moet en gelukkig is S. heel begripvol en meewerkend. Dan zie je dat je kind uit het juiste hout gesneden is, vind ik, als ze doodziek zijn maar wel nog je met horten en stoten willen mededelen dat een uil ‘oehoe’ zegt en dat de stoplichten ‘aan en uit doen’. Ik parkeer ergens waar het niet mag bij de huisartsenpost, maar gelukkig wuift de vrouw aan de balie mijn bezorgdheid daarover weg en zegt dat we plaats kunnen nemen in de wachtkamer. Dat doen we, en S. meldt prompt: ‘Mijn vinger doet pijn!’. Heeft ze haar vinger tussen twee latjes van de bank geklemd… Gelukkig lukt het me om haar te bevrijden (en anders zijn we op de juiste plaats waar zoiets verholpen kan worden). Al vrij snel worden we geroepen, en blijkt dat de vrouw die ik op krukken zag lopen geen patiënt maar dokter is. De rollende dokter, doop ik haar, omdat ze zich verder per bureaustoel verplaatst.
‘Heb je ook nog krentenbaard?’ vraagt ze direct. Ze luistert naar S.’s longen, constateert dat ze verkouden is, en kijkt of ze koorts heeft (‘Volgens mij niet’, zeg ik. ‘S., heb jij koorts?’ ‘Neeee’ zegt S.. ’39,5’ zegt de dokter.). Dan wordt ze verneveld, met behulp van een zuurstoftank en medicijnen.
‘De meeste kinderen vinden het eerst vervelend maar merken daarna dat het helpt’, zegt de assistent. Dus ik was al helemaal blij dat S. eerst braaf bleef zitten, maar zodra de assistent haar hielen licht, begint ze flink tegen te spartelen. Uiteindelijk geef ik het maar op, als ze alleen nog ‘Ik wil niet ik wil niet ik wil niet’ aan het krijsen is. Aanmerkelijk energieker dan ze eerst in staat was, dus het zal wel wat gewerkt hebben. De dokter geeft haar nog een paracetamol waar S. ook moord en brand bij schreeuwt, en verzekert me dat we wel moeten starten met de antibiotica die ik al bij de apotheek had gehaald (voor de hand-voet-mondziekte…), en dan mogen we naar huis. Waar N. natuurlijk doodsangsten heeft uitgestaan, dus die is helemaal opgelucht als ze weer S.’s stemmetje hoort.
Vervolgens gaven we haar haar antibiotica. Zowel de vrouw van de apotheek als de dokter had gezegd dat het vreselijk smerig was, en dat we haar daarna maar aanmaaklimonade of iets anders lekkers moesten geven, en dat het echt een strijd kan zijn om het naar binnen te krijgen, dus ik hield mijn hart vast. Maar S. at het eigenlijk gewoon op, en daarna natuurlijk ook blijmoedig de krentenbol die ik voor haar gesmeerd had. Ze wilde graag meer eten, maar het was inmiddels bijna 1 uur ’s nachts, dus het was ook vooral tijd om naar bed te gaan. Toch bleef S. nog een halfuur roepen dat ze niet wilde slapen, maar toen wij zelf ook in bed lagen, werd het ineens stil. De volgende ochtend was ze pas om half negen wakker, totaal uitgeput van de heftige nacht…
O ja, we hebben ook nog een baby van 2 weken, dat zou je in deze tijden haast vergeten.