Het is de dag van de 20-wekenecho, eindelijk! Alleen ben ik ziek.
Eerst hoopte ik dat het door de spanning van de 20-wekenecho kwam, maar toen moest ik overgeven en oké, het ís wel spannend, maar toch ook weer niet zó spannend, dus toen moest ik wel toegeven dat ik ziek was. In de ochtend heb ik dan maar geslapen en daarna rustig nog een glaasje cola gedronken omdat dat tegen de misselijkheid schijnt te helpen. Tante A. kwam op S. passen, wij deden onze jassen aan en pakten onze fietsen. Ik voelde me echt hondsberoerd, maar wat kun je doen? Het ging om de 20-wekenecho, daar moest en zou ik natuurlijk bij zijn! Alleen eerst nog even overgeven… ‘Ga naar de wc dan!’ riep N. een tikje ongeduldig, maar de wc leek me echt onvoorstelbaar ver weg. Maar oké dan, door de poort, deur open, nu alleen nog naar binnen… Hop, daar kotste ik zo over de deurmat heen. S. keek stomverbaasd, die stond al helemaal klaar bij het keukenraam om te gaan zwaaien. Ik huilen, nog meer spugen bij het kraantje buiten. Tante A. die vraagt: ‘Maar kun je zo wel gaan dan?’ Ik die zeg: ‘Ik voel me al een stuk beter! Alleen dit nog even opruimen.’ ‘Dat doe ik wel’, zegt tante A., die toch ook de liefheid zelve is. ‘Mama spúgen!’ zegt S. ondertussen. ‘Wanneer heb je hiervoor voor het laatst gespuugd?’ vraagt tante A., en N. zegt: ‘Bij het ontbijt.’ en oké, dan mag ik van tante A. gaan, want ‘dan houd ik het nu waarschijnlijk wel weer even vol.’
En dat is ook zo, door het spugen voel ik me even wat minder misselijk, dus daar gaan we weer, op de fiets, zwaaien naar S. en tante A., dagdag, op weg naar de 20-wekenecho.
Die gelukkig gewoon goed ging. Net als bij S. was het in eerste instantie lastig om überhaupt wat te kunnen zien, zodat we vooral goed zicht krijgen op voeten en benen (nou, óók fijn dat ze die heeft natuurlijk!), maar daarna kunnen de belangrijkste dingen wel gecontroleerd worden en daar ziet ze geen rare dingen bij. Er zijn alleen twee dingen die ze niet goed heeft kunnen zien, dus N. moet nog een keertje terugkomen. Wat ze wél goed heeft kunnen zien, is dat we weer een dochter krijgen. En ik vind het leuk, maar ik heb toch ook de gedachte: ‘Oké, dan ga ik dus nooit een zoon krijgen.’ Dat vind ik toch wel jammer, geloof ik. Maar twee meiden lijkt me óók fantastisch, en ik wil ook echt geen drie kinderen en ik weet heus wel dat een mens natuurlijk ook niet alles kan hebben. Soms zou je gewoon meerdere levens willen kunnen leiden, dat is alles.
De rest van de dag zegt S. alleen nog maar tegen mij: ‘Mama spúgen! Water uit mond!’