8 weken zwanger

      Reacties uitgeschakeld voor 8 weken zwanger

Megadruk op mijn werk. Vanuit mijn werk reis ik naar het ziekenhuis voor de echo. Op het station kom ik mijn collega G. tegen. G. is zwanger. G. is tevens de enige collega die weet van onze kinderplannen. Ik zeg: ‘Een collega van mij is ook zwanger, die gaat ook al bijna met verlof.’
Ze verstaat het verkeerd en zegt: ‘Wat, is N. zwanger?’
‘Dat is niet wat ik zei’, zeg ik. Maar ik denk: ja! ja!

In de wachtkamer van het ziekenhuis kan ik alleen maar denken aan wat ik die ochtend heb gedaan, wat ik had moeten doen die middag en wat ik allemaal zal moeten doen de volgende dagen. Ik ben niet eens echt zenuwachtig voor de echo.
We moeten lang wachten. Waarschijnlijk voert ze nu met degene voor ons een slechtnieuwsgesprek. Die gedachte zorgt ervoor dat ik toch wat zenuwachtig word. Geen maagpijn dit keer, maar vooral het overheersende idee dat we nú aan de beurt moeten zijn, dat we nú meer duidelijkheid nodig hebben. Die duidelijkheid komt al snel als de echo eenmaal wordt gemaakt. N. ligt nog maar nauwelijks of de mevrouw van het ziekenhuis roept triomfantelijk dat ze het kindje ziet en dat het hartje klopt. Hoera!
Het duurt nog tot we thuis zijn eer ik alle werkgerelateerde dingen uit mijn hoofd kan zetten en er pas echt wat emoties komen. Blijheid. Ja. Acht weken zwanger en tot nu toe gaat alles goed!

Tijd om het aan de moeders te vertellen.

‘We hebben een cadeautje voor je’, zeg ik.
‘Waarom dan?’ vraagt mijn moeder. ‘Hoezo een cadeau, waarvoor is dat dan, voor welke gelegenheid? Ik heb helemaal niet mijn feestkleren aan, ik wist niet dat ik een cadeau zou krijgen.’
‘Maak nou maar open’, zeggen we.
Mijn moeder maakt het open. Het is een boekje: ‘Ik vind je lief oma’ heet het.
‘Wat leuk’, zegt ze. Ze kijkt nog eens goed. Je ziet hoe haar gezicht verandert, opklaart. ‘Echt waar? O, echt waar N.?’
‘Ja’, glundert N. ‘Echt waar.’
Mijn moeder staat op. ‘O, wat geweldig meid, wat geweldig.’ En ze omhelst ons allebei.
Mijn moeder is blij. Blijer dan ik haar de afgelopen jaren heb gezien. En dat is geweldig.

’s Avonds gaan we naar N’s moeder. We wilden al de vrijdagavond, maar toen was N. broertje er. Op zich niet zo’n probleem, ware het niet dat hij een zware griep te pakken had en dat het ons dus niet zo verstandig leek om in zijn buurt te komen. Maar zondagavond is hij weg, dus dan kunnen we toch nog langskomen.
We zien een fiets staan. Het blijkt de fiets van de broer van de man van N.’s moeder te zijn. We kijken hem nog net niet weg, maar het scheelt niet veel. Voor ons gevoel duurt het uren voordat hij besluit op te stappen. N. moeder heeft niets in de gaten en vertelt maar door over alles wat ze dat weekeinde gedaan heeft. Uiteindelijk zegt ze: ‘En mijn vakantieboekje is af, dat moeten jullie nog lezen.’
‘Eigenlijk wilden wij jullie eerst nog wat geven’, zegt N. ‘Een cadeautje.’
‘Wat is het dan?’ vraagt N.’s moeder. ‘Wat is het?’ Ze bevoelt het, maakt het open. ‘Een boekje. Een Nijntje-boekje.’ En dan dringt het tot haar door en feliciteert ze ons en huilt ze en is ze blij.

Het ging precies zoals we dachten, maar dan in het allerpositiefste scenario. En ze hadden het nog totaal niet verwacht. Net zoals wijzelf het nog nauwelijks hadden verwacht. Maar ze zijn onvoorwaardelijk blij en daardoor lukt het ons ook beter om blij te zijn, in plaats van alleen maar gestrest.

De volgende dag komen er schilders waardoor het hele huis naar de verf stinkt en zijn we gestrester dan ooit.